Veelgestelde vragen over de Subsidieregeling Praktijkleren
1. Waarom wordt de afdrachtsregeling vervangen door de Subsidieregeling Praktijkleren?
De afdrachtvermindering onderwijs beoogt werkgevers te ondersteunen die kosten maken voor begeleiding van werknemers die een leerwerktraject volgen om zo het aanbieden van de benodigde leerwerkplaatsen te stimuleren. Uit recent onderzoek (Regioplan 2012) is evenwel echter gebleken dat de toepassing van het fiscale instrument van de afdrachtvermindering onderwijs niet effectief en doelmatig was in het gebruik en de uitvoering.
Met de nieuwe Subsidieregeling Praktijkleren worden de beoogde stageplaatsen en leerwerkplaatsen kwalitatief beter ondersteund en is de regeling budgettair beheersbaar geworden. Dit komt tot uiting in het verkleinen van de doelgroepen van de regeling. Daarnaast wordt het vaste, jaarlijkse budget van 205 miljoen per jaar naar rato verdeeld over het aantal aanvragen.
Het is tegen deze achtergrond dat in het regeerakkoord (Kabinet Rutte II, 2012) is vastgelegd dat de afdrachtvermindering onderwijs wordt afgeschaft en vervangen door een beter te richten en budgettair beter beheersbaar te houden subsidieregeling op de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Over de vormgeving van de nieuwe subsidieregeling heeft de Minister van OCW de Tweede Kamer op 23 mei 2013 per brief geïnformeerd. Op basis van het onderhavige wetsvoorstel komt de afdrachtvermindering onderwijs met ingang van 1 januari 2014 te vervallen.
2. Waarom moet een werkgever achteraf aanvragen?
Het doel van de Subsidieregeling Praktijkleren is om alle werkgevers die een deelnemer begeleiden een vergoeding te geven. Hiervoor is het noodzakelijk om alle aanvragen tegelijkertijd te beoordelen op basis van werkelijk gerealiseerde praktijkleerplaatsen/werkleerplaatsen. Dit kan alleen als de aanvragen achteraf worden ingediend. Verder levert deze systematiek de laagste administratieve lasten en uitvoeringslasten op.
3. Hoe voer ik als werkgever een goede administratie?
Om in aanmerking te komen voor subsidie vanuit de subsidieregeling praktijkleren dienen werkgevers een digitaal aanvraagformulier met vragen in te vullen. Met het indienen van dit aanvraagformulier verklaart de werkgever, dat hij beschikt over een praktijkleerovereenkomst die door alle vereiste partijen is getekend, te weten de onderwijsinstelling, bedrijf, student en kenniscentrum.
Het uitgangspunt is dat de werkgever bij de begeleiding van een deelnemer nu al beschikt over de benodigde administratie. Agentschap NL zal geen voorschriften opleggen hoe de administratie gevoerd moet worden, gezien de regeling vele sectoren betreft en het de werkgever niet wil verplichten om in één bepaald format te werken. De bewijslast ligt bij de werkgever en die zal de administratie moeten kunnen tonen per deelnemer, wanneer daar door Agentschap NL om wordt verzocht.
4. Kan een uitzendbureau aanspraak maken op de subsidie?
Een uitzendbureau kan voor zichzelf subsidie aanvragen als het een werkgever is in de zin van de regeling. Dit betekent voor de begeleiding van VMBO of MBO-BBL deelnemers onder andere dat het uitzendbureau een Erkend Leerbedrijf is. Verder moet het uitzendbureau zelf de deelnemer, waarmee het een praktijkleerovereenkomst heeft gesloten, begeleiden in de praktijk.
5. Kan ik als werkgever een intermediair of uitzendbureau machtigen?
Ja, dat kan. De werkgever kan een intermediair of uitzendbureau machtigen om de aanvraag in te dienen, administratie te voeren en correspondentie te onderhouden. De machtiging dient fysiek te bestaan en rechtsgeldig ondertekend te zijn. Agentschap NL heeft geen rol in de onderlinge (financiële) afspraken tussen de werkgever en de gemachtigde. Voor Agentschap NL is de werkgever als aanvrager eindverantwoordelijk. Agentschap NL betaalt in alle gevallen uit aan de werkgever.
6. Hoe vinden controles plaats?
Schriftelijke informatie wordt opgevraagd bij de werkgever of indien van toepassing bij de gemachtigde. Fysieke controles, over de praktijkbegeleiding en de praktijkleerovereenkomst, vinden plaats bij de werkgever die de deelnemer in de praktijk begeleidt. Bij deze controles kan de gemachtigde aanwezig zijn als de werkgever dit op prijs stelt.
7. Voor welke periode begeleiding kan een werkgever een aanvraag indienen?
De aanvraag wordt ingediend per studiejaar. Een werkgever kan alleen een aanvraag indienen voor die weken/maanden gerealiseerde begeleiding die liggen in het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met het einde studiejaar 2014. Dit is 31 juli 2014 voor vmbo en mbo.
8. Hoe wordt de regeling toegepast bij flexibele instroom en begeleiding over meerdere studiejaren?
Aanvragen worden ingediend per studiejaar. De einddatum voor VMBO/MBO is 31 juli 2014.
Voor de periode van 1 januari 2014 tot het einde van het studiejaar 2013/2014 kan dus subsidie worden aangevraagd. De aanvraag moet uiterlijk zijn ontvangen op 15 september 2014 om 17:00 uur. In 2015 kan de werkgever subsidie aanvragen voor de praktijkleerplaats in studiejaar 2014/2015.
9. Moeten bedrijven die nu gebruik maken van de oude fiscale regeling, weer opnieuw een aanvraag indienen voor de nieuwe regeling?
Ja, voor de nieuwe subsidieregeling moet een werkgever een nieuwe aanvraag indienen. De nieuwe regeling praktijkleren staat geheel los van de oude fiscale regeling. De oude fiscale regeling loopt nog tot eind december 2013 en geldt alleen nog voor de studieduur van augustus/september 2013 tot en met 31 december 2013. De nieuwe subsidieregeling gaat op 1 januari 2014.
10. Hoe wordt omgegaan met de nominale duur van de opleiding?
De subsidie wordt slechts verstrekt voor de nominale duur van de opleiding. Vertraging is dus niet subsidiabel. Op de website www.cfi.nl is te zien wat de nominale duur van de opleiding is. Mocht een leerling vertraging in zijn opleiding oplopen, wat de reden ook is, en hij redt het niet de opleiding af te ronden binnen de nominale duur die voor de opleiding staat, dan ontvangt de werkgever géén tegemoetkoming voor de praktijkbegeleiding voor de jaren die bovenop de nominale duur komen (bijvoorbeeld deelnemer doet over een 4-jarige niveau 4 opleiding 5 jaar, dan ontvangt de werkgever 1 jaar geen tegemoetkoming).
Voor de deelnemer die eerst een niveau 3 opleiding heeft afgerond en daarna een niveau 4 opleiding wil doen, geldt vanaf de start van de niveau 4 opleiding uiteraard dat de nominale duur van de opleiding opnieuw ingaat (3 of 4 jaar). Echter, een onderwijsinstelling zal een deelnemer die al niveau 3 diploma heeft geen 3 of 4 jaar meer over een opleiding laten doen (de school krijgt immers bijna geen bekostiging meer voor deze leerling). In de praktijk zal deze situatie niet voorkomen. De werkgever krijgt (als hij aan de voorwaarden voldoet) een tegemoetkoming maximaal voor de nominale duur van de opleiding op niveau 4, totdat de leerling zijn diploma haalt en uitgeschreven wordt op school.
11. Hoe werkt de overgangsmaatregel met betrekking tot de urennorm voor het mbo?
De overgangsmaatregel is gericht op werkgevers die voor 1 augustus 2013 een praktijkleerovereenkomst zijn aangegaan. Sinds 1 augustus 2013 bestaat er voor MBO-BBL opleidingen de eis dat de opleiding tenminste uit 200 begeleide onderwijsuren moet bestaan. Voor 1 augustus 2013 bestond deze verplichting niet. Het ministerie van OCW wil werkgevers die voor 1 augustus 2013 met begeleiding zijn gestart niet opleggen dat het onderwijsprogramma van de deelnemer 200 onderwijsuren omvat. Ten tijde van de overeenkomst kon de werkgever niet weten dat die eis zou gaan gelden.
12. Wat houdt 200 begeleide onderwijsuren in?
Een MBO-BBL opleiding dient aan de eis van minimaal 200 begeleide onderwijsuren door een onderwijsinstelling te voldoen. Die 200 uur is een minimale eis, om een bepaalde kwaliteit aan een opleiding te bieden en bijvoorbeeld aan de verscherpte taal- en rekeneisen te kunnen voldoen. De 200 begeleide onderwijsuren geldt zowel voor bekostigde als niet-bekostigde opleidingen.
13. Hoe wordt de subsidie berekend?
De berekening verschilt per categorie. Voor MBO-BBL geldt het aantal weken dat onderricht in de praktijk plaats vindt (met een maximum van 40 weken per studiejaar) gedeeld door 40. Het maximale subsidiebedrag bedraagt de uitkomst van de berekening vermenigvuldigd met €2.700. Het bedrag van €2.700 wordt verlaagd als er meer subsidie wordt aangevraagd dan het beschikbare budget in een categorie.